Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij zult ook uit de hand [35]des vreemden van al deze dingen uw God geen spijs offeren; want hun verdorvenheid is in hen, in dezelve is gebrek, zij zouden niet aangenaam zijn voor u. 35. Hebreeuws, zoon des vreemden, of uitlanders. Hiermede wordt door God bevolen dat de offeranden, die door de vreemden zouden geofferd worden [zie Ezra 6:8,9,10] zonder gebrek moesten zijn, zowel als de offeranden van de kinderen van Israel.